Tuesday, June 9, 2015

Inaugural lecture: Optimal management of animal health: Balancing between the interests of farmers and citizens


Some of you might know that last year I was appointed as personal professor at Wageningen University. My chair is on Animal Health Management. It is a good habit in the Netherlands that newly appointed professors give an inaugural address, normally within a year after the appointment. Such an inaugural address is quite ceremonial and is a public event. The newly appointed professor gives his or her view on the research field and the role he or she wants to play in that field.
I gave my inaugural address on June 4. It was in Dutch, since most of the audience was Dutch. The audience did consist not only of colleagues and work relations, but also of family and friends.


For those who are interested, the full ceremony can be watched back at WurTV
The slides belonging to the inaugural address can be found here.
Soon, the English text will become available, including references. The Dutch text is provided underneath.

Optimaal management van diergezondheid: Balanceren tussen de belangen van boeren en burgers

Mijnheer de rector, collega’s, studenten, familie, vrienden en alle overige aanwezigen. Welkom. Ik stel het bijzonder op prijs dat u vanmiddag gekomen bent om mijn openbare lezing bij te wonen.

Enige jaren geleden stuurde een farmaceutisch bedrijf een e-mail aan een aantal wereldwijd bekende mastitis experts met de vraag wat nu een goede manier was om koeien te selecteren voor selectief droogzetten met antibiotica. Ook ik kreeg deze e-mail. En de discussie die daaruit volgde is, naar mijn idee, een prachtige illustratie van de titel van mijn rede namelijk “Optimaal management van diergezondheid”, met als subtitel “Balanceren tussen de belangen van boeren en burgers”. Op de gestelde vraag reageerde al snel een uiterst vooraanstaande expert: de vraag naar selectief droogzetten was eigenlijk een onzinnige vraag. Alle onderzoeken die er gedaan waren wezen maar één kant op: selectief droogzetten leidt tot meer mastitis na het afkalven dan alle koeien droogzetten met antibiotica. Selectief droogzetten leidt dus tot minder gezonde koeien. De expert heeft hierin gelijk. Economisch gezien echter, kan selectief droogzetten wel degelijk efficiënter zijn. Je weegt de kosten van het gebruik van antibiotica voor alle koeien af tegen de kosten van enkele gevallen van mastitis. Van maximale diergezondheid naar economisch optimale diergezondheid dus. Recentelijk is de afweging nog een stukje complexer geworden. Er is een relatie tussen het gebruik van antibiotica bij dieren en antimicrobiële resistentie bij mensen. Er kwam veel publiciteit en politieke onrust over het gebruik van antibiotica in de dierhouderij. De optimalisatie van antibiotica gebruik rondom droogzetten kreeg dus ook een volksgezondheid aspect. Inmiddels hebben veehouders en dierenartsen afgesproken dat het gebruik van antibiotica substantieel verminderd zou worden. In Nederland is de sector daarom nu overgegaan op het selectief droogzetten van koeien.

Nog niet zolang geleden was een productie-gebonden aandoening, waarover de overheid en de zuivelindustrie vonden dat het een zaak van de melkveehouders was en het hen niet aanging. Nu is mastitis veranderd is in een aandoening die zowel boeren als burgers aan gaat. De aspecten die in dit voorbeeld naar voren komen, spelen in meer of mindere mate voor bijna alle dierziektes.

In de komende 40 minuten zal ik ingaan op de verschillende soorten dierziektes die we onderscheiden, op het management van die dierziektes en de veranderende rol van de maatschappij. Ik zal de concepten verbreden naar de situatie in het buitenland en ingaan op toekomstige uitdagingen. Tenslotte zal ik nader ingaan op wetenschappelijke samenwerking en de plek van mijn vakgebied in het onderwijs.

 

Verschillende soorten dierziektes

Al heel erg lang houden mensen dieren. De doelen van de dierhouderij en de wijze waarop dieren gehouden verschillen tussen culturen, werelddelen en individuele mensen. Dieren worden gehouden voor de productie van voedsel, vlees, melk en eieren. Dieren worden ook gehouden voor trekkracht en als transportmiddel. In sommige culturen ligt het kapitaal van mensen vast in hun vee. Dieren worden gehouden voor de sport en meer en meer produceren dieren gezelschap en plezier. Alhoewel de principes die ik beschrijf in meer of mindere mate voor alle diersoorten en doelen van dierhouderij gelden, zal ik me in dit betoog beperken tot landbouwhuisdieren en dan met name de melkveehouderij.

Laten we beginnen met een overzicht van de soorten dierziektes. Er zijn vele manieren om dierziektes in te delen. Vanuit ons vakgebied onderscheiden we drie soorten dierziektes. De meest in het oog springende soort zijn de aangifteplichtige dierziektes. Vooral epizootische ziektes zoals mond-en-klauwzeer, varkenspest en vogelgriep zijn bekend. Maar ook minder ziektes zoals anthrax, Q koorts, blauwtong, rabiës en de ziekte van Aujezsky staan op de lijst van aangifteplichtige dierziektes. De wereld diergezondheidsorganisatie (OIE) heeft een lijst met aangifteplichtige dierziektes samengesteld die is gebaseerd op mogelijke handelsbelemmeringen. De Nederlandse overheid, via de NVWA heeft een eigen, iets kleinere lijst en die bestaat uit die dierziektes waar Nederland vrij van wil zijn. Door de besmettelijke aard van deze dierziektes, mogelijk in combinatie met effecten op de volksgezondheid zijn deze dierziektes in het verleden bestreden. Het vrij worden van de meeste van dit soort dierziektes was een kostbare aangelegenheid omdat het gepaard ging met massale vaccinatie campagnes eventueel in combinatie met stamping out strategieën. Als er weer een uitbraak is, moet deze bestreden worden.

Een tweede soort zijn de endemisch besmettelijke dierziektes. Dit zijn dierziektes die vaak wel voorkomen op de OIE lijst maar niet op de Nederlandse lijst. Het zijn dierziektes waar individuele bedrijven vrij van kunnen zijn maar waar de kans op herinfectie groot is omdat buurtbedrijven niet vrij hoeven te zijn. Als een bedrijf besmet is, kunnen de ziekteverschijnselen verschillen. De schade van deze dierziektes kan soms behoorlijk oplopen maar is meestal niet desastreus. Hetzelfde geldt voor de gevolgen voor de volksgezondheid. Voorbeelden van dit soort dierziektes zijn BVD, IBR, paratuberculose, PRRSV en Salmonella. Voor veel van de endemisch besmettelijke dierziektes zijn er vrijwillige bestrijdingsprogramma’s. Als bedrijven vrij zijn, worden ze gecertificeerd en dit kan voordelen opleveren bij de verkoop van dieren. Het is ook mogelijk dat besloten wordt tot een landelijk programma om een endemisch besmettelijke dierziekte te bestrijden. De voordelen van een dergelijke bestrijding liggen in een lager dierziekteniveau. Immers alle bedrijven zijn vrij van de ziekte. Dat betekent ook dat de kans op herinfectie veel lager is. Veel preventieve maatregelen om insleep te voorkomen of vaccinatie zijn dus niet meer nodig. Het is vanzelfsprekend dat vrij zijn van dierziektes die de volksgezondheid beïnvloeden goed is voor die volksgezondheid.

De derde soort zijn de productie gebonden aandoeningen. Dit zijn dierziektes die altijd op veebedrijven zullen zijn. Ze hangen als het ware samen met de productie van vlees en melk. Er is een groot scala aan factoren op het bedrijf die de incidentie en ernst van de ziekte kunnen beïnvloeden. Er is een duidelijke samenhang met het management van het bedrijf. Er is een groot verschil tussen bedrijven in incidentie of prevalentie van productie gebonden dierziektes. Bijvoorbeeld, de prevalentie van dermatitis interdigitalis (stinkpoot) varieert in Nederland tussen de 5 en 95 % en de tussenkalftijd (een maat voor reproductie) varieert tussen 365 dagen en 600 dagen met een mediaan van 405 dagen. De incidentie van mastitis varieert in Nederland ongeveer tussen de 6 en 100 gevallen per 100 koeien per jaar.

Er is in onze maatschappij veel aandacht voor de epizootische dierziektes. Bij een uitbraak kunnen dit soort dierziektes een enorme impact op de dierhouderij hebben. Ze leiden tot heftige beelden op de TV en kunnen leiden tot marktverstoringen. Daardoor hebben uitbraken een effect op de prijzen tijdens de uitbraak en mogelijkerwijs ook nog na de uitbraak. Bijvoorbeeld, de totale economische schade van de mond-en-klauwzeer uitbraak in 2001 wordt geschat op ruim 1 miljard Euro. Dat is veel. Gelukkig komt mond-en-klauwzeer niet al te vaak voor. Stel dat er eens in de 10 jaar een uitbraak zou zijn, dan is de gemiddelde schade per jaar 100 miljoen Euro, waarvan ongeveer 20% direct door de veehouders wordt gedragen. Aan de andere kant, de geschatte jaarlijkse schade ten gevolge van mastitis, een productie gebonden aandoening, zijn voor het jaar 2009 geschat op 118 miljoen Euro en dat zijn alleen de faalkosten, de kosten voor preventie zijn hier niet bij gerekend. . Schade die toch vrij gemakkelijk geaccepteerd wordt. Productie gebonden aandoeningen verdienen daarom meer aandacht dan ze nu krijgen.

 

De niveau’s van beslissingen

Dierziekte management vindt plaats op verschillende niveau’s. Het meest directe niveau is het individuele dier. Een stapje algemener is het management op bedrijfsniveau. Het gaat hier bijvoorbeeld om preventieve maatregelen en routinediagnostiek. Ook op sectorniveau worden beslissingen genomen. Deels door afnemers, zoals slachterijen of melkverwerkers, en deels door de gezamenlijke veehouders. Tenslotte worden er ook belangrijke beslissingen genomen door de overheid. Maatregelen van de overheid zijn soms structureel, bijvoorbeeld gericht op het bereiken van een bepaald niveau van dierenwelzijn of volksgezondheid. Soms zijn ze ook tijdelijk, zoals rondom de bestrijding van een uitbraak van een epizootische dierziekte, zoals recent bij de uitbraak van aviaire influenza. Mijn collega dr Helmut Saatkamp is een specialist op het gebied van epizootische dierziektes en ik zal hier dan ook niet verder op ingaan.

 

Management van dierziektes op dierniveau

Management van dierziektes op dierniveau is operationeel van aard. Dit soort management gaat vaak via protocollen die zo nu en dan geëvalueerd en eventueel aangepast worden. Ten behoeve van het opzetten van protocollen is een stuk beslissingsondersteuning belangrijk. De ontwikkelingen in een relatief nieuw vakgebied, de precisie veehouderij (of in het Engels: Precision Livestock Farming) kunnen hier grote veranderingen brengen. De basis van deze technieken wordt gevormd door sensoren, die bijvoorbeeld stoffen in melk meten, of die de activiteit van dieren meten. Door deze metingen om te zetten in informatie (de software) en eventueel te combineren met andere bedrijfsinformatie, kunnen ziektes gedetecteerd worden. Dat laatste is niet eenvoudig omdat niet alleen ziektes kunnen leiden tot, bijvoorbeeld, een verminderde activiteit. Ook willen we niet te vaak alarm slaan. We willen bereiken dat dieren op de attentielijst ook echt aandacht nodig hebben en tegelijkertijd willen we geen dieren missen die de aandacht nodig hebben.

Momenteel wordt er nog gesproken over de zogenaamde Standaard Operating Procedures gekoppeld aan de detectie van een dierziekte. Ik wil echter van die term af. Met behulp van beslissingsondersteunende systemen kunnen in de toekomst namelijk behandelingen op maat geadviseerd worden. We moeten verder gaan dan “standard”. In Nederland lopen we op dit onderwerp voor. Een voorsprong die onder andere een gezicht krijgt in het project Smart Dairy Farming. In dit project staat het creëren van een infrastructuur die data uit verschillende bronnen beschikbaar maakt centraal en werken veel kennisinstellingen en bedrijven samen.

In dit kader is het ook prachtig dat we in 2016 het eerste internationale congres op het gebied van Precision Dairy Farming organiseren in Leeuwarden.

 

Management van dierziektes op bedrijfsniveau

Ook op bedrijfsniveau moet in de eerste plaats een dierziekte onderkend worden maar dan in termen van incidentie of prevalentie. Voor dierziektes met duidelijke klinische verschijnselen is dat relatief eenvoudig. Dierziektes kunnen daarnaast vaak ook een subklinische verschijningsvorm hebben. Je ziet niets aan het dier maar het heeft wel een ziekte onder de leden. Toch is het belangrijk om ook het niveau van subklinische aandoeningen op een te weten. Ze kunnen namelijk tot forse economische schade leiden. Technieken en sensoren uit de precisieveehouderij kunnen ook hier een belangrijke rol spelen.

Niet alleen de incidentie en prevalentie van dierziektes zijn belangrijk, maar ook inzicht in de hoeveelheid productieverliezen en de waarde hiervan. Voor de Nederlandse situatie is uitgebreid gerekend aan de schade ten gevolge van een aantal productieaandoeningen. In het quotumloze tijdperk wordt de gemiddelde schade van mastitis geschat op € 130 per koe per jaar en voor een verminderde reproductie € 54 per koe per jaar. Schadeberekeningen voor metabole stoornissen zijn nog niet bekend, hier wordt op dit moment aan gewerkt en de schadeberekeningen voor klauwgezondheid moeten nog aangepast worden aan het quotumloze tijdperk.  

Deze schadebedragen zijn gemiddeldes. En zoals ik al eerder aangaf, er is een grote variatie in incidentie en prevalentie van productiegebonden aandoeningen. Daarnaast is er ook nog eens variatie in schadebedragen en effecten. De variatie in economische schade tussen bedrijven is enorm. In een recente studie varieerde de schade van mastitis op verschillende bedrijven tussen de 14 Euro en 180 Euro per koe per jaar.

Berekeningen van de economische schade van dierziektes zullen dus specifiek voor het individuele bedrijf gemaakt moeten worden. Inmiddels zijn er een aantal stand-alone tools beschikbaar om de bedrijfsspecifieke kosten van een aantal productieaandoeningen in te schatten. Ik pleit er voor dat de managementpakketten die gebruikt worden door veehouders en hun diergezondheidsadviseurs dit soort bedrijfsspecifieke berekeningen integreren. Zo kunnen deze mede gebruikt worden bij het vaststellen van het jaarlijkse diergezondheidsplan.

Nadat het probleem in beeld is, zullen mogelijke beheersmaatregelen bekend moeten zijn, inclusief de kosten van die maatregelen en de verwachtte effecten. Zeker bij productiegebonden aandoeningen is er een veelheid aan mogelijke maatregelen waarbij de effecten ook nog eens zullen verschillen tussen bedrijven, afhankelijk van de structuur van het bedrijf en de vakbekwaamheid van de veehouder. De veehouder en zijn veterinair adviseur zullen de kosten van preventieve maatregelen in combinatie met de verwachte effectiviteit in balans moeten brengen met de economische verliezen van deze dierziektes. Hierbij spelen de doelstellingen van de veehouder en de beschikbare middelen een belangrijke rol. Hierbij spelen de doelstellingen van de veehouder en de beschikbare middelen een belangrijke rol.

Of met andere woorden: de totale kosten van dierziektes, bestaande uit de faalkosten en de preventieve kosten moeten geminimaliseerd worden. Vanwege het afnemende effect is van extra preventieve maatregelen is er een optimum. Te weinig preventie is niet goed omdat faalkosten dan relatief sneller stijgen dan de besparing op preventie. Te veel preventie is ook niet economisch optimaal omdat de faalkosten dan minder hard dalen in vergelijking met de stijgende preventiekosten. Een dergelijke situatie geeft natuurlijk wel gezondere dieren, minder gedoe met dierziektes en een beter welzijn.

Beslissingen over endemische besmettelijke dierziektes worden ook vaak op bedrijfsniveau genomen. Ook hier geldt natuurlijk dat inzicht in de situatie een startpunt is. Op basis van koppeldiagnostiek kan het bedrijf vrij, onverdacht, of niet vrij verklaard worden voor een ziekte. De veehouder heeft een beperkt aantal keuze opties. Behalve niets doen kan er besloten worden tot eradicatie of vaccinatie. Een economisch optimale beslissing nemen is echter niet eenvoudig. De baten van maatregelen, in de vorm van de voorkomen faalkosten zijn lastig te bepalen. We hebben een slecht zicht de dynamiek van deze ziektes binnen een specifiek bedrijf. Wat is de kans op een flare-up van de ziekte? De kosten van eradicatie zijn ook moeilijk in te schatten omdat vooraf niet bekend is hoeveel dragers er op een bedrijf zijn. Vervolgens is het mogelijk dat als een bedrijf vrij is, er weer een herinfectie op treedt. Toch zouden voor dit soort aandoeningen beslissingsondersteunende systemen beschikbaar moeten zijn. Deze systemen moeten voor individuele veehouders, op basis van hun bedrijfssituatie inzicht geven in de mogelijke kosten en baten van de diverse opties rondom endemische besmettelijke dierziektes. Dit soort systemen zijn er nu niet.

Op een heel ander niveau wordt er ook besloten over endemisch besmettelijke dierziektes. Op sector niveau. Er zijn landen die van een aantal van dergelijke ziektes vrij zijn. Vooral Scandinavische landen lopen voorop in het vrij zijn van dit soort dierziektes en dat is niet voor niets. Deze landen hebben door hun ligging en handelsstructuur relatief weinig kans op insleep van dierziektes, de landen hebben een sterke collectieve sector en relatief veel overheidsbemoeienis met dierziektes. In Nederland is onlangs besloten tot een sectorbrede aanpak van IBR en BVD. De inhoud van deze aanpak is nog niet duidelijk. Een goede ex-ante epidemiogisch-economische modellering van verschillende opties tot bestrijding is hierbij van groot belang. Bij de uitkomsten moet niet alleen gekeken worden naar de totale kosten en baten, maar zeker ook naar de verdeling van kosten en baten over bedrijven. Als bedrijven relatief hoge kosten hebben en relatief weinig baten zullen deze bedrijven duidelijk minder gemotiveerd zijn om mee te werken aan bestrijding. Voor een succesvolle aanpak zouden alle bedrijven bewust en met overtuiging mee moeten doen. Onbekend is wat hiervoor nodig is.

 

De rol van de maatschappij

In de afgelopen decennia is de veehouderij veranderd. Bedrijven zijn gegroeid, het aantal dieren per veehouder nam toe, stalsystemen veranderden, er kwam meer automatisering en het aantal veehouders nam sterk af. Daardoor werd de afstand van de burger tot de veehouderij veel groter. Ook de houding van de burger naar het houden van dieren is sterk veranderd. Er is veel meer aandacht voor dierenwelzijn en de maatschappij vindt het meer en meer belangrijk dat dieren in een zo natuurlijk mogelijke omgeving gehouden worden. Nog niet eens zo lang geleden ging het over goedkoper vlees en zuivel. Nu gaat het meer en meer om betaalbaar vlees en zuivel (een beetje duurder mag wel) geproduceerd door gezonde en gelukkige dieren. Dierenwelzijn wordt dus belangrijker. De kwaliteit van het product bestaat niet alleen maar uit het zichtbare en proefbare deel van het product maar ook uit de onzichtbare wijze van productie.

In de wetenschap en in de maatschappij krijgt de samenhang tussen diergezondheid en volksgezondheid een steeds vastere plek met de “One health” benadering. Onlangs heeft de voorzitter van onze raad van bestuur, prof. Fresco, in Seoul een white paper gepresenteerd, voorbereid door een groep Wageningse experts, waarin het One health principe verder is uitgewerkt naar een “Global one health” de samenhang tussen diergezondheid, voeding en volksgezondheid. Technische aspecten spelen hier een belangrijke rol: hoe zit het met die samenhang tussen dierziektes en volksgezondheid, hoe verspreiden ziektes zich, wat is de samenhang met dieren in de natuur en hoe zit het met de voedselvoorziening, onder- en overvoeding. Maar, het gaat in dit veld ook over inzet van schaarse middelen en gedrag van mensen. Sociaal-economische aspecten maken daarom ook een integraal onderdeel uit van de Global one health benadering.

Hoewel belangrijke zoönotische aandoeningen in Nederland gelukkig allang bestreden zijn, blijft de volksgezondheid een rol spelen bij beslissingen over dierziektes. Bij iedere nieuwe dierziekte die optreedt is één van de eerste vragen natuurlijk of er effecten zijn op de volksgezondheid. Deze mogelijkheid wordt steeds belangrijker bij de bestrijding, waarbij vaak uitgegaan wordt van het voorzorgsprincipe. We moeten dan goed weten dat dat economische consequenties heeft en we moeten nadenken over een verdeling van de kosten.

Naast de overheid gaat ook de verwerkende industrie steeds meer letten op de wijze waarop melk en vlees zijn geproduceerd en kijkt het naar mogelijke risico’s voor de gezondheid. Die interesse gaat verder dan het rationele: imago is een belangrijke aspect van de interesse in volksgezondheid.  

De volksgezondheids- en welzijnsaspecten van dierziektes in combinatie met de veranderingen in onze maatschappij zorgen ervoor dat de randvoorwaarden voor dierlijke productie verschuiven. De definitie van een optimale diergezondheid zal dus ook verschuiven. Wat we 10 jaar geleden optimaal vonden, is het nu niet meer, denk hierbij aan het voorbeeld waar ik dit betoog mee begon: de toepassing van droogzet antibiotica. Het betekent ook dat het voor de sector van belang is inzicht te hebben in de houding van de maatschappij rondom bepaalde onderwerpen. Momenteel zien we dat met het denken over levensduur van koeien. Economisch is de levensduur goed te vatten in levensproductie en ja, een hoge levensproductie is efficiënt. Maar maatschappelijk bedoelt men met levensduur levensjaren. Betere diergezondheid  kan leiden tot beiden: een hogere levensproductie en meer levensjaren. Dit is een echte win-win situatie. Maar ons inzicht in afvoer is nog altijd beperkt. We weten niet goed waarom koeien afgevoerd worden. We hebben ook maar ene zeer beperkt inzicht in de denkwijze van veehouders rondom afvoer en levensduur. Inzicht wat wel nodig is om maatregelen te nemen om de levensduur van melkvee te verlengen.  

Ook hebben we nog maar weinig inzicht in de houding van de maatschappij ten opzichte van het gebruik van nieuwe technologieën in de veehouderij. Zonder dat inzicht is het voor de sector onmogelijk te anticiperen op mogelijk maatschappelijk onbehagen.

Ik denk dat er een continu gesprek moet zijn tussen de veehouderij sector en de maatschappij. Op lokaal niveau zijn er al allerlei initiatieven, maar deze zouden veel systematischer kunnen worden aangepakt zodat de kennis die we hier uit krijgen weer toegepast kan worden.

 

Buitenland

Ik heb in het voorgaande eigenlijk alleen maar gesproken over de Nederlandse veehouderij, terwijl een steeds groter deel van ons onderzoek gericht is op veehouderijsystemen in het buitenland. De principes rondom een optimale diergezondheid zijn in het buitenland gelijk. Ook in veehouderijsystemen die verder of soms zelfs mijlenver afstaan van de onze. Het gaat om een inzet van schaarse middelen en het ondersteunen van beslissing nemers. Ook hier willen kosten en baten van bestrijding van dierziektes berekenen. Ook hier geldt dat inzicht in het denken en handelen van veehouders belangrijk is. Ook hier willen we veehouders stimuleren vrijwillig een bepaalde dierziekte aan te pakken. Soms hebben dierziektes een hele andere status. Mond- en klauwzeer is in Ethiopië een endemisch besmettelijke dierziekte waarover individuele veehouders besluiten wat ze er aan doen. Hetzelfde geldt voor hoog pathogene aviaire influenza in Indonesië. Trypanosiomase in Kenia is een productie aandoening, maar alleen wel een die verspreid wordt door de tse tse vlieg wat betekent dat preventieve maatregelen moeilijker zijn dan voor sommige andere aandoeningen. Campagnes tot vrij worden van rabiës in Indonesië en Ethiopië zijn gericht op de vaccinatie van honden en is een afweging tussen de kosten van de behandeling van mogelijk besmette mensen en de kosten om honden te vaccineren. In veel van deze landen is de houding van de maatschappij ten opzichte van de veehouderij een totaal andere dan in Nederland, maar er is veel meer te winnen op het gebied van volksgezondheid dan in Nederland. Bedenk bijvoorbeeld dat wereldwijd per jaar naar schatting 55,000 mensen overlijden aan rabiës.

 

Uitdagingen in toekomstig onderzoek

Ook in de toekomst richt mijn onderzoek zich op het ondersteunen van beslissingen ten behoeve van een optimale diergezondheid. Veel van dit werk zal blijven bestaan uit ex-ante berekeningen, berekeningen vooraf om de kosten van dierziektes en de gevolgen van beslissingen te schatten. De basis voor dit soort berekeningen wordt gevormd door bio-economische simulatie modellen. Een rekenmodel wat gebaseerd is op de biologie van een dierziekte en op basis waarvan economische berekeningen uitgevoerd worden. Dit soort bio-economische modellen kunnen, afhankelijk van het dierziekteprobleem en het niveau van beslissen, een aantal kenmerken hebben met betrekking tot dynamiek, spatiëliteit, stochasticiteit en optimalisatie. In het verleden is er een scala aan methodes gebruikt en hier zullen we zeker op voortbouwen.

Er liggen uitdagingen om ten behoeve van precisie veehouderij beslissingsondersteunende modellen op dierniveau te maken. Maatwerk op dierniveau dus. Daarnaast zullen we aan de slag moeten met het ondersteunen van afvoerbeslissingen. De sector heeft zich namelijk ten doel gesteld de levensduur van koeien met 2 jaar te verhogen. Dat zal deels moeten gebeuren door een betere diergezondheid en deels door betere beslissingen over het afvoeren van koeien. Dat is een complex modelleer probleem, waar we moeten zoeken naar alternatieve robuuste modelleertechnieken. Technieken die recht doen aan de variatie die er is op individuele bedrijven op verschillende momenten en toch een goede beslissing nemen voor ieder individueel dier.

Om de beslissing nemers op sectorniveau te ondersteunen, zullen we moeten werken aan modelleertechnieken die een balans vinden tussen het economische boerenbelang, dierenwelzijn en volksgezondheid. Er is wel eens gewerkt met multicriteria analyse maar dat heeft als nadeel dat we de verschillende aspecten vooraf in moeten wegen, terwijl we weten dat verschillende stakeholders ook verschillende meningen hebben over die weging. Onlangs hebben we onderzoek afgerond, waar we met behulp van data envelopment analyse  een frontier konden opstellen van de effecten van maatregelen op inkomen, dierenwelzijn en maatschappelijke acceptatie. Dit was een eerste stap en ik zie veel mogelijkheden om hierop verder te gaan.

Er is veranderende kijk van de maatschappij op de veehouderij. Voor veehouders is het zoeken van maatschappelijke acceptatie belangrijk. Daarom moeten veehouders werk maken van een goede diergezondheid en dierenwelzijn. Het is niet meer alleen een zaak van de veehouder, het is een zaak van de gehele sector. Het is dus belangrijk te weten hoe veehouders reageren op bepaalde maatregelen en wat de motivatie van veehouders is om zaken aan te pakken of juist niet. We hebben inmiddels al wat ervaring opgedaan met het gebruik van concepten uit de sociale psychologie, zoals de theory of planned behaviour en we zullen hierop voort moeten bouwen.

Externe validatie van bio-economische modellen die gebruikt worden voor ex-ante analyses is nog nauwelijks mogelijk geweest. Door samenwerking met accountantskantoren is er nu ook de mogelijkheid om van grote aantallen bedrijven bedrijfseconomische gegevens te koppelen aan diergezondheidsgegevens. We kunnen dan een ex-post berekening maken van de economische effecten van dierziektes of verbeterd dierziekte management. Op die manier kunnen we onze ex-ante berekeningen valideren. Met behulp van methodes uit de productie-economie, zoals stochastic frontier analyse is ook nog een stap vooruit te maken met het evalueren van de efficiëntie van dierlijke productie in relatie tot de genomen beslissingen rondom diergezondheid. Toch zitten hier nog haken en ogen aan. Met een normatieve analyse hebben we recent, op basis van afvoer en productiegegevens op een groot aantal melkveebedrijven, berekend dat het netto resultaat van veterinaire bedrijfsbegeleiding zo’n 80 Euro per koe per jaar was. Echter een ex-post economische studie op bedrijven met en zonder veterinaire bedrijfsadvisering liet zien dat er geen verschil tussen de bedrijven was in efficiëntie. Waarschijnlijk komt dit doordat bedrijven die meedoen aan veterinaire bedrijfsbegeleiding niet alleen op dat vlak verschillen, maar ook op een aantal andere vlakken en dat we niet voor al deze effecten konden corrigeren. Als we dus alleen de ex-post berekening zouden doen zouden we misschien wel verkeerde conclusies trekken.

De ontvangst van dit onderzoek in de sector geeft een ander aandachtspunt weer. De sector heeft kennis genomen van deze resultaten door middel van een interview in de vakpers over bedrijfsadvisering met als boodschap “Bedrijven in met bedrijfsbegeleiding doen het niet perse beter”. In een on-line forum werd de kop al “bedrijfsbegeleiding kan niet uit” en in een ander vakblad was de kop: “Boer beter af zonder dierenarts”. Blijkbaar wil men wel graag horen dat er niet teveel aandacht aan diergezondheid gegeven moet worden. Tot nu toe hebben we een verbetering in diergezondheid vooral willen motiveren met een economische argumentatie. We weten inmiddels dat veehouders meer doelen hebben dan alleen winstmaximalisatie. Ik ben ervan overtuigd dat veehouders zeker niet zullen kiezen voor maatregelen die netto verlies geven. We zullen economische consequenties van verbeterde diergezondheid dus altijd moeten weten. Maar voor de sector zullen we de boodschap misschien toch anders moeten brengen: Gezondere dieren geeft beter welzijn, betere acceptatie door de maatschappij en het kost niets, sterker nog, het levert zelfs iets op.    

Tenslotte wordt het belangrijk om te zien hoe een heel systeem omgaat met veranderingen. Agent based modelling lijkt een prachtige methode om het gedrag van een heel veehouderijsysteem te voorspellen. Hiermee kunnen we kennis over de epidemiologie, economie en het gedrag van veehouders bij elkaar brengen om te zien wat er met een dierziekte en de verspreiding daarvan gebeurt onder verschillende omstandigheden. De eerste stapjes met deze methode zijn gezet en ik kijk uit naar verder werk op dit vlak.

 

Samenwerking

Het vakgebied management van diergezondheid is van oudsher al een interdisciplinair vakgebied. Redenerend vanuit de bedrijfseconomie was veterinair klinische en epidemiologische kennis van dierziektes noodzakelijk om hieraan te werken. Het vakgebied is alleen maar complexer geworden en de interdisciplinariteit is dus nog belangrijker. Dat betekent dat samenwerking steeds belangrijker wordt.

Ons onderzoek heeft altijd een sterke inbedding gehad in de leerstoelgroep Bedrijfseconomie onder leiding van prof. Alfons Oude Lansink. Ik vind die inbedding belangrijk en de toepassing van nieuwe methodes uit het gebied van productie economie is een voorbeeld van de meerwaarde die deze inbedding geeft.

Wat betreft de epidemiologie is binnen Wageningen University een vanzelfsprekende partner de groep kwantitatieve veterinaire epidemiologie van prof. Mart de Jong. Ik kijk uit naar een hernieuwde samenwerking met prof. Ynte Hein Schukken die onlangs bij deze leerstoelgroep benoemd is tot hoogleraar Management van Diergezondheid, vanuit epidemiologisch perspectief. Ik ben blij dat ik verbonden blijf aan het department Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren van de Faculteit Diergeneeskunde. De samenwerking met prof. Arjan Stegeman en Hans Heesterbeek is altijd goed geweest en er is daar een enorme klinische en epidemiologische kennis van dierziektes. Er ligt ook een duidelijke connectie met het Utrechtse centrum voor Evidence based veterinary medicine, onder leiding van prof. Mirjam Nielen en ik kijk naar het onderzoek dat we zullen opzetten op het gebied van Veterinaire economie.

Het grotere belang van de burger rondom beslissingen over diergezondheid heeft vorm gekregen in de samenwerking met prof. Elsbeth Stassen, hoogleraar relatie mens en dier bij de leerstoelgroep Adaptatiefysiologie. Deze samenwerking was belangrijk en zal alleen nog maar belangrijker worden. Ook wil ik verdere invulling geven aan de samenwerking met de leerstoelgroep Dierlijke productiesystemen van prof. Imke de Boer.

Om nieuwe modelleertechnieken te ontwikkelen zie ik goede mogelijkheden om ons vakgebied vooruit te helpen door verder samen te werken met de onlangs benoemde prof. Bedir Tekinerdogan bij de leerstoelgroep Informatie technologie. Mogelijkheden liggen in nieuwe algoritmes om sensor gegevens tot nuttige informatie en beslissingsondersteuning te brengen en in modelleermethodes om het gedrag van hele veehouderijsystemen te simuleren.

Gezien het grotere belang van de analyse van het gedrag van veehouders en andere beslissing nemers zullen we ook meer moeten samenwerking met andere groepen uit de sociale wetenschappen, zoals sociaal psychologen. Ik zie het als mijn taak als hoogleraar Animal Health Management om deze samenwerkingen te initiëren en vorm te geven. 

 

Onderwijs

In Nederland zijn vele academisch geschoolde professionals werkzaam op het gebied van diergezondheid. Deze professionals zouden allen kennis moeten hebben van economische aspecten van diergezondheid. Dat kan natuurlijk op verschillende niveaus, afhankelijk van de aard van hun werkzaamheden.

De meest in het oog springende professionals zijn hierbij de dierenartsen. Dierenartsen, ook degene die zich alleen bezig houden met gezelschapsdieren, zouden ook inzicht moeten hebben in de economische consequenties van dierziektes en van veterinair handelen. Dierenartsen die zich bezig houden met landbouwhuisdieren moeten hierin zeer zeker inzicht hebben. In het EU netwerk project NEAT, een afkorting voor Networking to enhance the use of economics in animal health education, wordt gewerkt aan nieuwe onderwijsmaterialen voor deze doelgroep. Onze groep speelt hier een vooraanstaande rol in.

Ook maak ik me sterk voor de oprichting van een Internatinale organisatie die congressen kan organiseren op het gebied van Economics of Animal Health. In bestaande internationale congressen komt dit onderwerp namelijk niet voldoende in de aandacht en er is geen goed platform waar jonge onderzoekers op dit vakgebied elkaar kunnen ontmoeten. In september gaan we hier beslissingen over nemen.

Al heel lang is er een intensieve samenwerking tussen de Faculteit Diergeneeskunde en de leerstoelgroep Bedrijfseconomie van Wageningen University. Zelf ben ik nog altijd 2 dagen in de week gedetacheerd op de Faculteit. Ik ben blij met de benoeming van een universitair docent Veterinary Economics op de Faculteit en ben ook blij dat ik vanaf 1 september nog altijd één dag in de week bij de Faculteit Diergeneeskunde actief kan zijn om de band tussen Wageningen en Utrecht vast te houden. Het zal het vakgebied ten goede blijven komen.

Studenten dierwetenschappen aan Wageningen University krijgen traditioneel gezien al de nodige economie in hun curriculum, veelal via cursussen bedrijfseconomie. Onze groep heeft een gespecialiseerd vak over de Economie van diergezondheid. Dit keuzevak maakt relatief beperkt deel uit van de verschillende minors die onze universiteit kent. Dit kan beter.

Onze groep mag zich verheugen in een groot en groeiend aantal studenten dat een thesis wil doen op het gebied van Management van diergezondheid. Gelukkig kunnen we een goed aanbod bieden van onderwerpen die actueel en relevant zijn, vaak in samenwerking met bedrijven of buitenlandse universiteiten. Ik zal me hiervoor blijven inzetten.

Een ontwikkeling waar we ook verder mee moeten gaan is e-learning. Vanwege zijn flexibiliteit in tijd en plaats, biedt deze vorm van onderwijs grote voordelen. Vanuit de Faculteit Diergeneeskunde was ik al bezig met twee e-learning cursussen en ik zou deze cursussen graag verder uitwerken als een gezamenlijk Wagenings-Utrechts initiatief. Ook denk ik dat we zouden moeten werken aan e-learning cursussen voor diergezondheidsprofessionals zoals dierenartsen. Er liggen op dit vlak nog vele mogelijkheden en kansen.

 

Dankwoord

Daarmee ben ik bijna aan het einde van mijn rede. Ik hoop dat ik de essentie van mijn vakgebied heb kunnen overdragen en we elkaar kunnen vinden in de uitdagingen waar we voor staan. Ik wil de voorgaande rector magnificus, prof. Martin Kropff en het college van promoties van Wageningen University danken voor hun vertrouwen in mijn capaciteiten om het vakgebied Management van Diergezondheid verder te brengen.

Ik dank God de Heer voor talenten en mensen om mij heen. De afgelopen 25 jaar heb ik op diverse plaatsen begeleiders en leidinggevenden gehad en van iedereen heb ik iets geleerd. Jos Noordhuizen, Ynte Hein Schukken, Norm Williamson en Aalt Dijkhuizen als scriptiebegeleiders tijdens mijn studie, Arie Brand en Elsbeth Stassen als promotores bij mijn promotieonderzoek, Jos Metz, Wim Hanekamp en Albert Meijering als leidinggevenden bij het voormalige IMAG en praktijkonderzoek en Ruud Huirne en Alfons Oude Lansink bij de leerstoelgroep Bedrijfseconomie. Deze mensen hebben mij kansen gegeven, uitgedaagd tot denken en tot doen. Alfons heeft mij gestimuleerd om na een forse teleurstelling binnen het tenure track syseem van Wageningen University  toch maar weer de moed op te vatten om de stap naar persoonlijk hoogleraar te maken. Ik dank de wetenschappelijke en de ondersteunende collega’s in Wageningen en Utrecht voor collegialiteit en het samen de schouders eronder zetten.

Mijn functie is nu hoogleraar, iemand die anderen iets leert. Maar het mooie van dit beroep is dat je zelf veel leert. De laatste 10 jaar vooral door samen te werken met studenten, promovendi en postdocs. Zij doen het werk en ik kijk mee en leer daar heel veel van. Ik ben blij met een hele goede groep promovendi en postdocs tot nu toe: Francesca, Bouda, Tariq, Natasha, Joanne, Kirsten, Wilma, Claudia, Erwin, Chaidate, Marielle, Marjolein, Tamara en Norhariani, dank voor jullie samenwerking rondom successen en de teleurstellingen, jullie inzet en creativiteit. Mooi ook om met nieuwe promovendi verder te kunnen werken: Tassos, Niels, Wudu, Ewaldus, Jaap, Felix, Esther, Sefinew, Tariku, Akke, Dikky en Zhuajou ik kijk uit naar verdere discussies over methodes en interpretatie en naar de uiteindelijke verdediging van jullie proefschriften.

Ik ben grote dank verschuldigd aan mijn thuisbasis: Marijke, Marc, Erwin, Elise en Gerlinde, voor de vrolijkheid, voor de saamhorigheid, voor de gesprekken en voor de relativeringen. Tenslotte zijn er vele mensen die met volle inzet werken en hun talenten inzetten en die niet als hoogleraar centraal staan bij een inaugurele rede. Ook familie en schoonfamilie, bedankt voor de interesse in de universitaire wereld.

Ik wil eindigen met een klein stukje geschiedenis. Het zal zo in 1954 geweest zijn dat een schoolmeester bij een kleine Veluwse boer op bezoek ging. Zijn zoon kon eigenlijk best goed leren en kon best naar de HBS gaan: “hij kan wel schoolmeester worden”. De boer vond dat allemaal maar niks. De landbouwschool was goed genoeg en zo werd mijn vader veehouder en vond hij het belangrijk dat zijn kinderen konden leren. Ma, jammer genoeg kan Pa dit niet meer meemaken, maar jij bent er wel en ik dank jullie voor alle mogelijkheden die jullie mij gegeven hebben.

Mijnheer de rector, dames en heren, dank voor uw aandacht.

Ik heb gezegd.