Some of you might know that last year I was appointed as personal professor at Wageningen University. My chair is on Animal Health Management. It is a good habit in the Netherlands that newly appointed professors give an inaugural address, normally within a year after the appointment. Such an inaugural address is quite ceremonial and is a public event. The newly appointed professor gives his or her view on the research field and the role he or she wants to play in that field.
I gave my inaugural address on June 4. It was in Dutch, since most of the audience was Dutch. The audience did consist not only of colleagues and work relations, but also of family and friends.
For those who are interested, the full ceremony can be watched back at WurTV.
The slides belonging to the inaugural address can be found here.
Soon, the English text will become available, including references. The Dutch text is provided underneath.
Optimaal
management van diergezondheid: Balanceren tussen de belangen van boeren en
burgers
Mijnheer de rector, collega’s, studenten, familie,
vrienden en alle overige aanwezigen. Welkom. Ik stel het bijzonder op prijs dat
u vanmiddag gekomen bent om mijn openbare lezing bij te wonen.
Enige jaren geleden stuurde een farmaceutisch bedrijf een
e-mail aan een aantal wereldwijd bekende mastitis experts met de vraag wat nu
een goede manier was om koeien te selecteren voor selectief droogzetten met
antibiotica. Ook ik kreeg deze e-mail. En de discussie die daaruit volgde is,
naar mijn idee, een prachtige illustratie van de titel van mijn rede namelijk
“Optimaal management van diergezondheid”, met als subtitel “Balanceren tussen
de belangen van boeren en burgers”. Op de gestelde vraag reageerde al snel een
uiterst vooraanstaande expert: de vraag naar selectief droogzetten was eigenlijk
een onzinnige vraag. Alle onderzoeken die er gedaan waren wezen maar één kant
op: selectief droogzetten leidt tot meer mastitis na het afkalven dan alle
koeien droogzetten met antibiotica. Selectief droogzetten leidt dus tot minder
gezonde koeien. De expert heeft hierin gelijk. Economisch gezien echter, kan
selectief droogzetten wel degelijk efficiënter zijn. Je weegt de kosten van het
gebruik van antibiotica voor alle koeien af tegen de kosten van enkele gevallen
van mastitis. Van maximale diergezondheid naar economisch optimale
diergezondheid dus. Recentelijk is de afweging nog een stukje complexer
geworden. Er is een relatie tussen het gebruik van antibiotica bij dieren en
antimicrobiële resistentie bij mensen. Er kwam veel publiciteit en politieke onrust
over het gebruik van antibiotica in de dierhouderij. De optimalisatie van
antibiotica gebruik rondom droogzetten kreeg dus ook een volksgezondheid aspect.
Inmiddels hebben veehouders en dierenartsen afgesproken dat het gebruik van
antibiotica substantieel verminderd zou worden. In Nederland is de sector
daarom nu overgegaan op het selectief droogzetten van koeien.
Nog niet zolang geleden was een productie-gebonden
aandoening, waarover de overheid en de zuivelindustrie vonden dat het een zaak
van de melkveehouders was en het hen niet aanging. Nu is mastitis veranderd is
in een aandoening die zowel boeren als burgers aan gaat. De aspecten die in dit
voorbeeld naar voren komen, spelen in meer of mindere mate voor bijna alle
dierziektes.
In de komende 40 minuten zal ik ingaan op de
verschillende soorten dierziektes die we onderscheiden, op het management van die
dierziektes en de veranderende rol van de maatschappij. Ik zal de concepten
verbreden naar de situatie in het buitenland en ingaan op toekomstige
uitdagingen. Tenslotte zal ik nader ingaan op wetenschappelijke samenwerking en
de plek van mijn vakgebied in het onderwijs.
Verschillende
soorten dierziektes
Al heel erg lang houden mensen dieren. De doelen van de
dierhouderij en de wijze waarop dieren gehouden verschillen tussen culturen,
werelddelen en individuele mensen. Dieren worden gehouden voor de productie van
voedsel, vlees, melk en eieren. Dieren worden ook gehouden voor trekkracht en
als transportmiddel. In sommige culturen ligt het kapitaal van mensen vast in
hun vee. Dieren worden gehouden voor de sport en meer en meer produceren dieren
gezelschap en plezier. Alhoewel de principes die ik beschrijf in meer of
mindere mate voor alle diersoorten en doelen van dierhouderij gelden, zal ik me
in dit betoog beperken tot landbouwhuisdieren en dan met name de
melkveehouderij.
Laten we beginnen met een overzicht van de soorten
dierziektes. Er zijn vele manieren om dierziektes in te delen. Vanuit ons
vakgebied onderscheiden we drie soorten dierziektes. De meest in het oog
springende soort zijn de aangifteplichtige dierziektes. Vooral epizootische
ziektes zoals mond-en-klauwzeer, varkenspest en vogelgriep zijn bekend. Maar ook
minder ziektes zoals anthrax, Q koorts, blauwtong, rabiës en de ziekte van
Aujezsky staan op de lijst van aangifteplichtige dierziektes. De wereld
diergezondheidsorganisatie (OIE) heeft een lijst met aangifteplichtige
dierziektes samengesteld die is gebaseerd op mogelijke handelsbelemmeringen. De
Nederlandse overheid, via de NVWA heeft een eigen, iets kleinere lijst en die
bestaat uit die dierziektes waar Nederland vrij van wil zijn. Door de
besmettelijke aard van deze dierziektes, mogelijk in combinatie met effecten op
de volksgezondheid zijn deze dierziektes in het verleden bestreden. Het vrij
worden van de meeste van dit soort dierziektes was een kostbare aangelegenheid
omdat het gepaard ging met massale vaccinatie campagnes eventueel in combinatie
met stamping out strategieën. Als er weer een uitbraak is, moet deze bestreden
worden.
Een tweede soort zijn de endemisch besmettelijke
dierziektes. Dit zijn dierziektes die vaak wel voorkomen op de OIE lijst maar
niet op de Nederlandse lijst. Het zijn dierziektes waar individuele bedrijven
vrij van kunnen zijn maar waar de kans op herinfectie groot is omdat
buurtbedrijven niet vrij hoeven te zijn. Als een bedrijf besmet is, kunnen de
ziekteverschijnselen verschillen. De schade van deze dierziektes kan soms behoorlijk
oplopen maar is meestal niet desastreus. Hetzelfde geldt voor de gevolgen voor
de volksgezondheid. Voorbeelden van dit soort dierziektes zijn BVD, IBR, paratuberculose,
PRRSV en Salmonella. Voor veel van de endemisch besmettelijke dierziektes zijn
er vrijwillige bestrijdingsprogramma’s. Als bedrijven vrij zijn, worden ze
gecertificeerd en dit kan voordelen opleveren bij de verkoop van dieren. Het is
ook mogelijk dat besloten wordt tot een landelijk programma om een endemisch
besmettelijke dierziekte te bestrijden. De voordelen van een dergelijke
bestrijding liggen in een lager dierziekteniveau. Immers alle bedrijven zijn
vrij van de ziekte. Dat betekent ook dat de kans op herinfectie veel lager is. Veel
preventieve maatregelen om insleep te voorkomen of vaccinatie zijn dus niet
meer nodig. Het is vanzelfsprekend dat vrij zijn van dierziektes die de
volksgezondheid beïnvloeden goed is voor die volksgezondheid.
De derde soort zijn de productie gebonden aandoeningen.
Dit zijn dierziektes die altijd op veebedrijven zullen zijn. Ze hangen als het
ware samen met de productie van vlees en melk. Er is een groot scala aan
factoren op het bedrijf die de incidentie en ernst van de ziekte kunnen beïnvloeden.
Er is een duidelijke samenhang met het management van het bedrijf. Er is een
groot verschil tussen bedrijven in incidentie of prevalentie van productie gebonden
dierziektes. Bijvoorbeeld, de prevalentie van dermatitis interdigitalis
(stinkpoot) varieert in Nederland tussen de 5 en 95 % en de tussenkalftijd (een
maat voor reproductie) varieert tussen 365 dagen en 600 dagen met een mediaan
van 405 dagen. De incidentie van mastitis varieert in Nederland ongeveer tussen
de 6 en 100 gevallen per 100 koeien per jaar.
Er is in onze maatschappij veel aandacht voor de
epizootische dierziektes. Bij een uitbraak kunnen dit soort dierziektes een
enorme impact op de dierhouderij hebben. Ze leiden tot heftige beelden op de TV
en kunnen leiden tot marktverstoringen. Daardoor hebben uitbraken een effect op
de prijzen tijdens de uitbraak en mogelijkerwijs ook nog na de uitbraak.
Bijvoorbeeld, de totale economische schade van de mond-en-klauwzeer uitbraak in
2001 wordt geschat op ruim 1 miljard Euro. Dat is veel. Gelukkig komt mond-en-klauwzeer
niet al te vaak voor. Stel dat er eens in de 10 jaar een uitbraak zou zijn, dan
is de gemiddelde schade per jaar 100 miljoen Euro, waarvan ongeveer 20% direct
door de veehouders wordt gedragen. Aan de andere kant, de geschatte jaarlijkse
schade ten gevolge van mastitis, een productie gebonden aandoening, zijn voor
het jaar 2009 geschat op 118 miljoen Euro en dat zijn alleen de faalkosten, de
kosten voor preventie zijn hier niet bij gerekend. . Schade die toch vrij
gemakkelijk geaccepteerd wordt. Productie gebonden aandoeningen verdienen
daarom meer aandacht dan ze nu krijgen.
De niveau’s van
beslissingen
Dierziekte management vindt plaats op verschillende
niveau’s. Het meest directe niveau is het individuele dier. Een stapje
algemener is het management op bedrijfsniveau. Het gaat hier bijvoorbeeld om
preventieve maatregelen en routinediagnostiek. Ook op sectorniveau worden
beslissingen genomen. Deels door afnemers, zoals slachterijen of melkverwerkers,
en deels door de gezamenlijke veehouders. Tenslotte worden er ook belangrijke
beslissingen genomen door de overheid. Maatregelen van de overheid zijn soms structureel,
bijvoorbeeld gericht op het bereiken van een bepaald niveau van dierenwelzijn
of volksgezondheid. Soms zijn ze ook tijdelijk, zoals rondom de bestrijding van
een uitbraak van een epizootische dierziekte, zoals recent bij de uitbraak van aviaire
influenza. Mijn collega dr Helmut Saatkamp is een specialist op het gebied van
epizootische dierziektes en ik zal hier dan ook niet verder op ingaan.
Management van
dierziektes op dierniveau
Management van dierziektes op dierniveau is operationeel
van aard. Dit soort management gaat vaak via protocollen die zo nu en dan geëvalueerd
en eventueel aangepast worden. Ten behoeve van het opzetten van protocollen is
een stuk beslissingsondersteuning belangrijk. De ontwikkelingen in een relatief
nieuw vakgebied, de precisie veehouderij (of in het Engels: Precision Livestock
Farming) kunnen hier grote veranderingen brengen. De basis van deze technieken
wordt gevormd door sensoren, die bijvoorbeeld stoffen in melk meten, of die de
activiteit van dieren meten. Door deze metingen om te zetten in informatie (de
software) en eventueel te combineren met andere bedrijfsinformatie, kunnen
ziektes gedetecteerd worden. Dat laatste is niet eenvoudig omdat niet alleen ziektes
kunnen leiden tot, bijvoorbeeld, een verminderde activiteit. Ook willen we niet
te vaak alarm slaan. We willen bereiken dat dieren op de attentielijst ook echt
aandacht nodig hebben en tegelijkertijd willen we geen dieren missen die de
aandacht nodig hebben.
Momenteel wordt er nog gesproken over de zogenaamde
Standaard Operating Procedures gekoppeld aan de detectie van een dierziekte. Ik
wil echter van die term af. Met behulp van beslissingsondersteunende systemen kunnen
in de toekomst namelijk behandelingen op maat geadviseerd worden. We moeten
verder gaan dan “standard”. In Nederland lopen we op dit onderwerp voor. Een
voorsprong die onder andere een gezicht krijgt in het project Smart Dairy
Farming. In dit project staat het creëren van een infrastructuur die data uit verschillende
bronnen beschikbaar maakt centraal en werken veel kennisinstellingen en
bedrijven samen.
In dit kader is het ook prachtig dat we in 2016 het
eerste internationale congres op het gebied van Precision Dairy Farming
organiseren in Leeuwarden.
Management van
dierziektes op bedrijfsniveau
Ook op bedrijfsniveau moet in de eerste plaats een
dierziekte onderkend worden maar dan in termen van incidentie of prevalentie. Voor
dierziektes met duidelijke klinische verschijnselen is dat relatief eenvoudig. Dierziektes
kunnen daarnaast vaak ook een subklinische verschijningsvorm hebben. Je ziet
niets aan het dier maar het heeft wel een ziekte onder de leden. Toch is het
belangrijk om ook het niveau van subklinische aandoeningen op een te weten. Ze
kunnen namelijk tot forse economische schade leiden. Technieken en sensoren uit
de precisieveehouderij kunnen ook hier een belangrijke rol spelen.
Niet alleen de incidentie en prevalentie van dierziektes
zijn belangrijk, maar ook inzicht in de hoeveelheid productieverliezen en de
waarde hiervan. Voor de Nederlandse situatie is uitgebreid gerekend aan de
schade ten gevolge van een aantal productieaandoeningen. In het quotumloze
tijdperk wordt de gemiddelde schade van mastitis geschat op € 130 per koe per
jaar en voor een verminderde reproductie € 54 per koe per jaar. Schadeberekeningen
voor metabole stoornissen zijn nog niet bekend, hier wordt op dit moment aan
gewerkt en de schadeberekeningen voor klauwgezondheid moeten nog aangepast
worden aan het quotumloze tijdperk.
Deze schadebedragen zijn gemiddeldes. En zoals ik al
eerder aangaf, er is een grote variatie in incidentie en prevalentie van
productiegebonden aandoeningen. Daarnaast is er ook nog eens variatie in
schadebedragen en effecten. De variatie in economische schade tussen bedrijven
is enorm. In een recente studie varieerde de schade van mastitis op
verschillende bedrijven tussen de 14 Euro en 180 Euro per koe per jaar.
Berekeningen van de economische schade van dierziektes
zullen dus specifiek voor het individuele bedrijf gemaakt moeten worden. Inmiddels
zijn er een aantal stand-alone tools beschikbaar om de bedrijfsspecifieke
kosten van een aantal productieaandoeningen in te schatten. Ik pleit er voor
dat de managementpakketten die gebruikt worden door veehouders en hun
diergezondheidsadviseurs dit soort bedrijfsspecifieke berekeningen integreren.
Zo kunnen deze mede gebruikt worden bij het vaststellen van het jaarlijkse
diergezondheidsplan.
Nadat het probleem in beeld is, zullen mogelijke beheersmaatregelen
bekend moeten zijn, inclusief de kosten van die maatregelen en de verwachtte
effecten. Zeker bij productiegebonden aandoeningen is er een veelheid aan
mogelijke maatregelen waarbij de effecten ook nog eens zullen verschillen
tussen bedrijven, afhankelijk van de structuur van het bedrijf en de
vakbekwaamheid van de veehouder. De veehouder en zijn veterinair adviseur zullen
de kosten van preventieve maatregelen in combinatie met de verwachte
effectiviteit in balans moeten brengen met de economische verliezen van deze
dierziektes. Hierbij spelen de doelstellingen van de veehouder en de
beschikbare middelen een belangrijke rol. Hierbij spelen de doelstellingen van
de veehouder en de beschikbare middelen een belangrijke rol.
Of met andere woorden: de totale kosten van dierziektes,
bestaande uit de faalkosten en de preventieve kosten moeten geminimaliseerd
worden. Vanwege het afnemende effect is van extra preventieve maatregelen is er
een optimum. Te weinig preventie is niet goed omdat faalkosten dan relatief
sneller stijgen dan de besparing op preventie. Te veel preventie is ook niet
economisch optimaal omdat de faalkosten dan minder hard dalen in vergelijking
met de stijgende preventiekosten. Een dergelijke situatie geeft natuurlijk wel
gezondere dieren, minder gedoe met dierziektes en een beter welzijn.
Beslissingen over endemische besmettelijke dierziektes worden
ook vaak op bedrijfsniveau genomen. Ook hier geldt natuurlijk dat inzicht in de
situatie een startpunt is. Op basis van koppeldiagnostiek kan het bedrijf vrij,
onverdacht, of niet vrij verklaard worden voor een ziekte. De veehouder heeft
een beperkt aantal keuze opties. Behalve niets doen kan er besloten worden tot
eradicatie of vaccinatie. Een economisch optimale beslissing nemen is echter
niet eenvoudig. De baten van maatregelen, in de vorm van de voorkomen faalkosten
zijn lastig te bepalen. We hebben een slecht zicht de dynamiek van deze ziektes
binnen een specifiek bedrijf. Wat is de kans op een flare-up van de ziekte? De
kosten van eradicatie zijn ook moeilijk in te schatten omdat vooraf niet bekend
is hoeveel dragers er op een bedrijf zijn. Vervolgens is het mogelijk dat als
een bedrijf vrij is, er weer een herinfectie op treedt. Toch zouden voor dit
soort aandoeningen beslissingsondersteunende systemen beschikbaar moeten zijn.
Deze systemen moeten voor individuele veehouders, op basis van hun
bedrijfssituatie inzicht geven in de mogelijke kosten en baten van de diverse
opties rondom endemische besmettelijke dierziektes. Dit soort systemen zijn er
nu niet.
Op een heel ander niveau wordt er ook besloten over
endemisch besmettelijke dierziektes. Op sector niveau. Er zijn landen die van
een aantal van dergelijke ziektes vrij zijn. Vooral Scandinavische landen lopen
voorop in het vrij zijn van dit soort dierziektes en dat is niet voor niets. Deze
landen hebben door hun ligging en handelsstructuur relatief weinig kans op
insleep van dierziektes, de landen hebben een sterke collectieve sector en
relatief veel overheidsbemoeienis met dierziektes. In Nederland is onlangs
besloten tot een sectorbrede aanpak van IBR en BVD. De inhoud van deze aanpak
is nog niet duidelijk. Een goede ex-ante epidemiogisch-economische modellering
van verschillende opties tot bestrijding is hierbij van groot belang. Bij de
uitkomsten moet niet alleen gekeken worden naar de totale kosten en baten, maar
zeker ook naar de verdeling van kosten en baten over bedrijven. Als bedrijven
relatief hoge kosten hebben en relatief weinig baten zullen deze bedrijven
duidelijk minder gemotiveerd zijn om mee te werken aan bestrijding. Voor een
succesvolle aanpak zouden alle bedrijven bewust en met overtuiging mee moeten
doen. Onbekend is wat hiervoor nodig is.
De rol van de
maatschappij
In de afgelopen decennia is de veehouderij veranderd.
Bedrijven zijn gegroeid, het aantal dieren per veehouder nam toe, stalsystemen
veranderden, er kwam meer automatisering en het aantal veehouders nam sterk af.
Daardoor werd de afstand van de burger tot de veehouderij veel groter. Ook de
houding van de burger naar het houden van dieren is sterk veranderd. Er is veel
meer aandacht voor dierenwelzijn en de maatschappij vindt het meer en meer
belangrijk dat dieren in een zo natuurlijk mogelijke omgeving gehouden worden. Nog
niet eens zo lang geleden ging het over goedkoper vlees en zuivel. Nu gaat het
meer en meer om betaalbaar vlees en zuivel (een beetje duurder mag wel)
geproduceerd door gezonde en gelukkige dieren. Dierenwelzijn wordt dus
belangrijker. De kwaliteit van het product bestaat niet alleen maar uit het
zichtbare en proefbare deel van het product maar ook uit de onzichtbare wijze
van productie.
In de wetenschap en in de maatschappij krijgt de
samenhang tussen diergezondheid en volksgezondheid een steeds vastere plek met
de “One health” benadering. Onlangs heeft de voorzitter van onze raad van
bestuur, prof. Fresco, in Seoul een white paper gepresenteerd, voorbereid door
een groep Wageningse experts, waarin het One health principe verder is uitgewerkt
naar een “Global one health” de samenhang tussen diergezondheid, voeding en
volksgezondheid. Technische aspecten spelen hier een belangrijke rol: hoe zit het
met die samenhang tussen dierziektes en volksgezondheid, hoe verspreiden ziektes
zich, wat is de samenhang met dieren in de natuur en hoe zit het met de
voedselvoorziening, onder- en overvoeding. Maar, het gaat in dit veld ook over
inzet van schaarse middelen en gedrag van mensen. Sociaal-economische aspecten maken
daarom ook een integraal onderdeel uit van de Global one health benadering.
Hoewel belangrijke zoönotische aandoeningen in Nederland gelukkig
allang bestreden zijn, blijft de volksgezondheid een rol spelen bij
beslissingen over dierziektes. Bij iedere nieuwe dierziekte die optreedt is één
van de eerste vragen natuurlijk of er effecten zijn op de volksgezondheid. Deze
mogelijkheid wordt steeds belangrijker bij de bestrijding, waarbij vaak uitgegaan
wordt van het voorzorgsprincipe. We moeten dan goed weten dat dat economische
consequenties heeft en we moeten nadenken over een verdeling van de kosten.
Naast de overheid gaat ook de verwerkende industrie
steeds meer letten op de wijze waarop melk en vlees zijn geproduceerd en kijkt
het naar mogelijke risico’s voor de gezondheid. Die interesse gaat verder dan
het rationele: imago is een belangrijke aspect van de interesse in
volksgezondheid.
De volksgezondheids- en welzijnsaspecten van dierziektes
in combinatie met de veranderingen in onze maatschappij zorgen ervoor dat de
randvoorwaarden voor dierlijke productie verschuiven. De definitie van een
optimale diergezondheid zal dus ook verschuiven. Wat we 10 jaar geleden
optimaal vonden, is het nu niet meer, denk hierbij aan het voorbeeld waar ik
dit betoog mee begon: de toepassing van droogzet antibiotica. Het betekent ook
dat het voor de sector van belang is inzicht te hebben in de houding van de
maatschappij rondom bepaalde onderwerpen. Momenteel zien we dat met het denken
over levensduur van koeien. Economisch is de levensduur goed te vatten in
levensproductie en ja, een hoge levensproductie is efficiënt. Maar
maatschappelijk bedoelt men met levensduur levensjaren. Betere
diergezondheid kan leiden tot beiden:
een hogere levensproductie en meer levensjaren. Dit is een echte win-win
situatie. Maar ons inzicht in afvoer is nog altijd beperkt. We weten niet goed waarom
koeien afgevoerd worden. We hebben ook maar ene zeer beperkt inzicht in de
denkwijze van veehouders rondom afvoer en levensduur. Inzicht wat wel nodig is
om maatregelen te nemen om de levensduur van melkvee te verlengen.
Ook hebben we nog maar weinig inzicht in de houding van
de maatschappij ten opzichte van het gebruik van nieuwe technologieën in de
veehouderij. Zonder dat inzicht is het voor de sector onmogelijk te anticiperen
op mogelijk maatschappelijk onbehagen.
Ik denk dat er een continu gesprek moet zijn tussen de
veehouderij sector en de maatschappij. Op lokaal niveau zijn er al allerlei
initiatieven, maar deze zouden veel systematischer kunnen worden aangepakt
zodat de kennis die we hier uit krijgen weer toegepast kan worden.
Buitenland
Ik heb in het voorgaande eigenlijk alleen maar gesproken
over de Nederlandse veehouderij, terwijl een steeds groter deel van ons
onderzoek gericht is op veehouderijsystemen in het buitenland. De principes
rondom een optimale diergezondheid zijn in het buitenland gelijk. Ook in
veehouderijsystemen die verder of soms zelfs mijlenver afstaan van de onze. Het
gaat om een inzet van schaarse middelen en het ondersteunen van beslissing
nemers. Ook hier willen kosten en baten van bestrijding van dierziektes
berekenen. Ook hier geldt dat inzicht in het denken en handelen van veehouders
belangrijk is. Ook hier willen we veehouders stimuleren vrijwillig een bepaalde
dierziekte aan te pakken. Soms hebben dierziektes een hele andere status. Mond-
en klauwzeer is in Ethiopië een endemisch besmettelijke dierziekte waarover
individuele veehouders besluiten wat ze er aan doen. Hetzelfde geldt voor hoog
pathogene aviaire influenza in Indonesië. Trypanosiomase in Kenia is een
productie aandoening, maar alleen wel een die verspreid wordt door de tse tse vlieg
wat betekent dat preventieve maatregelen moeilijker zijn dan voor sommige
andere aandoeningen. Campagnes tot vrij worden van rabiës in Indonesië en Ethiopië
zijn gericht op de vaccinatie van honden en is een afweging tussen de kosten van
de behandeling van mogelijk besmette mensen en de kosten om honden te
vaccineren. In veel van deze landen is de houding van de maatschappij ten
opzichte van de veehouderij een totaal andere dan in Nederland, maar er is veel
meer te winnen op het gebied van volksgezondheid dan in Nederland. Bedenk
bijvoorbeeld dat wereldwijd per jaar naar schatting 55,000 mensen overlijden
aan rabiës.
Uitdagingen in toekomstig
onderzoek
Ook in de toekomst richt mijn onderzoek zich op het
ondersteunen van beslissingen ten behoeve van een optimale diergezondheid. Veel
van dit werk zal blijven bestaan uit ex-ante berekeningen, berekeningen vooraf
om de kosten van dierziektes en de gevolgen van beslissingen te schatten. De
basis voor dit soort berekeningen wordt gevormd door bio-economische simulatie
modellen. Een rekenmodel wat gebaseerd is op de biologie van een dierziekte en
op basis waarvan economische berekeningen uitgevoerd worden. Dit soort
bio-economische modellen kunnen, afhankelijk van het dierziekteprobleem en het
niveau van beslissen, een aantal kenmerken hebben met betrekking tot dynamiek,
spatiëliteit, stochasticiteit en optimalisatie. In het verleden is er een scala
aan methodes gebruikt en hier zullen we zeker op voortbouwen.
Er liggen uitdagingen om ten behoeve van precisie
veehouderij beslissingsondersteunende modellen op dierniveau te maken. Maatwerk
op dierniveau dus. Daarnaast zullen we aan de slag moeten met het ondersteunen
van afvoerbeslissingen. De sector heeft zich namelijk ten doel gesteld de levensduur
van koeien met 2 jaar te verhogen. Dat zal deels moeten gebeuren door een
betere diergezondheid en deels door betere beslissingen over het afvoeren van
koeien. Dat is een complex modelleer probleem, waar we moeten zoeken naar
alternatieve robuuste modelleertechnieken. Technieken die recht doen aan de
variatie die er is op individuele bedrijven op verschillende momenten en toch
een goede beslissing nemen voor ieder individueel dier.
Om de beslissing nemers op sectorniveau te ondersteunen,
zullen we moeten werken aan modelleertechnieken die een balans vinden tussen het
economische boerenbelang, dierenwelzijn en volksgezondheid. Er is wel eens
gewerkt met multicriteria analyse maar dat heeft als nadeel dat we de
verschillende aspecten vooraf in moeten wegen, terwijl we weten dat
verschillende stakeholders ook verschillende meningen hebben over die weging.
Onlangs hebben we onderzoek afgerond, waar we met behulp van data envelopment
analyse een frontier konden opstellen
van de effecten van maatregelen op inkomen, dierenwelzijn en maatschappelijke
acceptatie. Dit was een eerste stap en ik zie veel mogelijkheden om hierop
verder te gaan.
Er is veranderende kijk van de maatschappij op de
veehouderij. Voor veehouders is het zoeken van maatschappelijke acceptatie belangrijk.
Daarom moeten veehouders werk maken van een goede diergezondheid en
dierenwelzijn. Het is niet meer alleen een zaak van de veehouder, het is een
zaak van de gehele sector. Het is dus belangrijk te weten hoe veehouders
reageren op bepaalde maatregelen en wat de motivatie van veehouders is om zaken
aan te pakken of juist niet. We hebben inmiddels al wat ervaring opgedaan met
het gebruik van concepten uit de sociale psychologie, zoals de theory of
planned behaviour en we zullen hierop voort moeten bouwen.
Externe validatie van bio-economische modellen die
gebruikt worden voor ex-ante analyses is nog nauwelijks mogelijk geweest. Door
samenwerking met accountantskantoren is er nu ook de mogelijkheid om van grote
aantallen bedrijven bedrijfseconomische gegevens te koppelen aan
diergezondheidsgegevens. We kunnen dan een ex-post berekening maken van de
economische effecten van dierziektes of verbeterd dierziekte management. Op die
manier kunnen we onze ex-ante berekeningen valideren. Met behulp van methodes
uit de productie-economie, zoals stochastic frontier analyse is ook nog een
stap vooruit te maken met het evalueren van de efficiëntie van dierlijke
productie in relatie tot de genomen beslissingen rondom diergezondheid. Toch
zitten hier nog haken en ogen aan. Met een normatieve analyse hebben we recent,
op basis van afvoer en productiegegevens op een groot aantal melkveebedrijven, berekend
dat het netto resultaat van veterinaire bedrijfsbegeleiding zo’n 80 Euro per
koe per jaar was. Echter een ex-post economische studie op bedrijven met en
zonder veterinaire bedrijfsadvisering liet zien dat er geen verschil tussen de bedrijven
was in efficiëntie. Waarschijnlijk komt dit doordat bedrijven die meedoen aan
veterinaire bedrijfsbegeleiding niet alleen op dat vlak verschillen, maar ook
op een aantal andere vlakken en dat we niet voor al deze effecten konden
corrigeren. Als we dus alleen de ex-post berekening zouden doen zouden we
misschien wel verkeerde conclusies trekken.
De ontvangst van dit onderzoek in de sector geeft een
ander aandachtspunt weer. De sector heeft kennis genomen van deze resultaten
door middel van een interview in de vakpers over bedrijfsadvisering met als boodschap
“Bedrijven in met bedrijfsbegeleiding doen het niet perse beter”. In een
on-line forum werd de kop al “bedrijfsbegeleiding kan niet uit” en in een ander
vakblad was de kop: “Boer beter af zonder dierenarts”. Blijkbaar wil men wel
graag horen dat er niet teveel aandacht aan diergezondheid gegeven moet worden.
Tot nu toe hebben we een verbetering in diergezondheid vooral willen motiveren
met een economische argumentatie. We weten inmiddels dat veehouders meer doelen
hebben dan alleen winstmaximalisatie. Ik ben ervan overtuigd dat veehouders zeker
niet zullen kiezen voor maatregelen die netto verlies geven. We zullen
economische consequenties van verbeterde diergezondheid dus altijd moeten
weten. Maar voor de sector zullen we de boodschap misschien toch anders moeten
brengen: Gezondere dieren geeft beter welzijn, betere acceptatie door de
maatschappij en het kost niets, sterker nog, het levert zelfs iets op.
Tenslotte wordt het belangrijk om te zien hoe een heel
systeem omgaat met veranderingen. Agent based modelling lijkt een prachtige
methode om het gedrag van een heel veehouderijsysteem te voorspellen. Hiermee
kunnen we kennis over de epidemiologie, economie en het gedrag van veehouders
bij elkaar brengen om te zien wat er met een dierziekte en de verspreiding
daarvan gebeurt onder verschillende omstandigheden. De eerste stapjes met deze
methode zijn gezet en ik kijk uit naar verder werk op dit vlak.
Samenwerking
Het vakgebied management van diergezondheid is van
oudsher al een interdisciplinair vakgebied. Redenerend vanuit de bedrijfseconomie
was veterinair klinische en epidemiologische kennis van dierziektes
noodzakelijk om hieraan te werken. Het vakgebied is alleen maar complexer
geworden en de interdisciplinariteit is dus nog belangrijker. Dat betekent dat
samenwerking steeds belangrijker wordt.
Ons onderzoek heeft altijd een sterke inbedding gehad in
de leerstoelgroep Bedrijfseconomie onder leiding van prof. Alfons Oude Lansink.
Ik vind die inbedding belangrijk en de toepassing van nieuwe methodes uit het
gebied van productie economie is een voorbeeld van de meerwaarde die deze
inbedding geeft.
Wat betreft de epidemiologie is binnen Wageningen
University een vanzelfsprekende partner de groep kwantitatieve veterinaire
epidemiologie van prof. Mart de Jong. Ik kijk uit naar een hernieuwde
samenwerking met prof. Ynte Hein Schukken die onlangs bij deze leerstoelgroep
benoemd is tot hoogleraar Management van Diergezondheid, vanuit epidemiologisch
perspectief. Ik ben blij dat ik verbonden blijf aan het department
Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren van de Faculteit Diergeneeskunde. De
samenwerking met prof. Arjan Stegeman en Hans Heesterbeek is altijd goed
geweest en er is daar een enorme klinische en epidemiologische kennis van
dierziektes. Er ligt ook een duidelijke connectie met het Utrechtse centrum
voor Evidence based veterinary medicine, onder leiding van prof. Mirjam Nielen
en ik kijk naar het onderzoek dat we zullen opzetten op het gebied van
Veterinaire economie.
Het grotere belang van de burger rondom beslissingen over
diergezondheid heeft vorm gekregen in de samenwerking met prof. Elsbeth
Stassen, hoogleraar relatie mens en dier bij de leerstoelgroep
Adaptatiefysiologie. Deze samenwerking was belangrijk en zal alleen nog maar
belangrijker worden. Ook wil ik verdere invulling geven aan de samenwerking met
de leerstoelgroep Dierlijke productiesystemen van prof. Imke de Boer.
Om nieuwe modelleertechnieken te ontwikkelen zie ik goede
mogelijkheden om ons vakgebied vooruit te helpen door verder samen te werken
met de onlangs benoemde prof. Bedir Tekinerdogan bij de leerstoelgroep
Informatie technologie. Mogelijkheden liggen in nieuwe algoritmes om sensor
gegevens tot nuttige informatie en beslissingsondersteuning te brengen en in
modelleermethodes om het gedrag van hele veehouderijsystemen te simuleren.
Gezien het grotere belang van de analyse van het gedrag
van veehouders en andere beslissing nemers zullen we ook meer moeten
samenwerking met andere groepen uit de sociale wetenschappen, zoals sociaal
psychologen. Ik zie het als mijn taak als hoogleraar Animal Health Management om
deze samenwerkingen te initiëren en vorm te geven.
Onderwijs
In Nederland zijn vele academisch geschoolde professionals
werkzaam op het gebied van diergezondheid. Deze professionals zouden allen
kennis moeten hebben van economische aspecten van diergezondheid. Dat kan
natuurlijk op verschillende niveaus, afhankelijk van de aard van hun
werkzaamheden.
De meest in het oog springende professionals zijn hierbij
de dierenartsen. Dierenartsen, ook degene die zich alleen bezig houden met
gezelschapsdieren, zouden ook inzicht moeten hebben in de economische
consequenties van dierziektes en van veterinair handelen. Dierenartsen die zich
bezig houden met landbouwhuisdieren moeten hierin zeer zeker inzicht hebben. In
het EU netwerk project NEAT, een afkorting voor Networking to enhance the use
of economics in animal health education, wordt gewerkt aan nieuwe onderwijsmaterialen
voor deze doelgroep. Onze groep speelt hier een vooraanstaande rol in.
Ook maak ik me sterk voor de oprichting van een
Internatinale organisatie die congressen kan organiseren op het gebied van
Economics of Animal Health. In bestaande internationale congressen komt dit
onderwerp namelijk niet voldoende in de aandacht en er is geen goed platform
waar jonge onderzoekers op dit vakgebied elkaar kunnen ontmoeten. In september
gaan we hier beslissingen over nemen.
Al heel lang is er een intensieve samenwerking tussen de
Faculteit Diergeneeskunde en de leerstoelgroep Bedrijfseconomie van Wageningen
University. Zelf ben ik nog altijd 2 dagen in de week gedetacheerd op de
Faculteit. Ik ben blij met de benoeming van een universitair docent Veterinary
Economics op de Faculteit en ben ook blij dat ik vanaf 1 september nog altijd
één dag in de week bij de Faculteit Diergeneeskunde actief kan zijn om de band
tussen Wageningen en Utrecht vast te houden. Het zal het vakgebied ten goede
blijven komen.
Studenten dierwetenschappen aan Wageningen University
krijgen traditioneel gezien al de nodige economie in hun curriculum, veelal via
cursussen bedrijfseconomie. Onze groep heeft een gespecialiseerd vak over de Economie
van diergezondheid. Dit keuzevak maakt relatief beperkt deel uit van de
verschillende minors die onze universiteit kent. Dit kan beter.
Onze groep mag zich verheugen in een groot en groeiend
aantal studenten dat een thesis wil doen op het gebied van Management van
diergezondheid. Gelukkig kunnen we een goed aanbod bieden van onderwerpen die
actueel en relevant zijn, vaak in samenwerking met bedrijven of buitenlandse
universiteiten. Ik zal me hiervoor blijven inzetten.
Een ontwikkeling waar we ook verder mee moeten gaan is
e-learning. Vanwege zijn flexibiliteit in tijd en plaats, biedt deze vorm van
onderwijs grote voordelen. Vanuit de Faculteit Diergeneeskunde was ik al bezig
met twee e-learning cursussen en ik zou deze cursussen graag verder uitwerken
als een gezamenlijk Wagenings-Utrechts initiatief. Ook denk ik dat we zouden
moeten werken aan e-learning cursussen voor diergezondheidsprofessionals zoals
dierenartsen. Er liggen op dit vlak nog vele mogelijkheden en kansen.
Dankwoord
Daarmee ben ik bijna aan het einde van mijn rede. Ik hoop
dat ik de essentie van mijn vakgebied heb kunnen overdragen en we elkaar kunnen
vinden in de uitdagingen waar we voor staan. Ik wil de voorgaande rector
magnificus, prof. Martin Kropff en het college van promoties van Wageningen
University danken voor hun vertrouwen in mijn capaciteiten om het vakgebied
Management van Diergezondheid verder te brengen.
Ik dank God de Heer voor talenten en mensen om mij heen. De
afgelopen 25 jaar heb ik op diverse plaatsen begeleiders en leidinggevenden
gehad en van iedereen heb ik iets geleerd. Jos Noordhuizen, Ynte Hein Schukken,
Norm Williamson en Aalt Dijkhuizen als scriptiebegeleiders tijdens mijn studie,
Arie Brand en Elsbeth Stassen als promotores bij mijn promotieonderzoek, Jos
Metz, Wim Hanekamp en Albert Meijering als leidinggevenden bij het voormalige
IMAG en praktijkonderzoek en Ruud Huirne en Alfons Oude Lansink bij de leerstoelgroep
Bedrijfseconomie. Deze mensen hebben mij kansen gegeven, uitgedaagd tot denken
en tot doen. Alfons heeft mij gestimuleerd om na een forse teleurstelling binnen
het tenure track syseem van Wageningen University toch maar weer de moed op te vatten om de stap
naar persoonlijk hoogleraar te maken. Ik dank de wetenschappelijke en de
ondersteunende collega’s in Wageningen en Utrecht voor collegialiteit en het samen
de schouders eronder zetten.
Mijn functie is nu hoogleraar, iemand die anderen iets
leert. Maar het mooie van dit beroep is dat je zelf veel leert. De laatste 10
jaar vooral door samen te werken met studenten, promovendi en postdocs. Zij
doen het werk en ik kijk mee en leer daar heel veel van. Ik ben blij met een
hele goede groep promovendi en postdocs tot nu toe: Francesca, Bouda, Tariq, Natasha,
Joanne, Kirsten, Wilma, Claudia, Erwin, Chaidate, Marielle, Marjolein, Tamara
en Norhariani, dank voor jullie samenwerking rondom successen en de
teleurstellingen, jullie inzet en creativiteit. Mooi ook om met nieuwe
promovendi verder te kunnen werken: Tassos, Niels, Wudu, Ewaldus, Jaap, Felix,
Esther, Sefinew, Tariku, Akke, Dikky en Zhuajou ik kijk uit naar verdere
discussies over methodes en interpretatie en naar de uiteindelijke verdediging
van jullie proefschriften.
Ik ben grote dank verschuldigd aan mijn thuisbasis: Marijke,
Marc, Erwin, Elise en Gerlinde, voor de vrolijkheid, voor de saamhorigheid,
voor de gesprekken en voor de relativeringen. Tenslotte zijn er vele mensen die
met volle inzet werken en hun talenten inzetten en die niet als hoogleraar
centraal staan bij een inaugurele rede. Ook familie en schoonfamilie, bedankt
voor de interesse in de universitaire wereld.
Ik wil eindigen met een klein stukje geschiedenis. Het
zal zo in 1954 geweest zijn dat een schoolmeester bij een kleine Veluwse boer
op bezoek ging. Zijn zoon kon eigenlijk best goed leren en kon best naar de HBS
gaan: “hij kan wel schoolmeester worden”. De boer vond dat allemaal maar niks.
De landbouwschool was goed genoeg en zo werd mijn vader veehouder en vond hij
het belangrijk dat zijn kinderen konden leren. Ma, jammer genoeg kan Pa dit niet
meer meemaken, maar jij bent er wel en ik dank jullie voor alle mogelijkheden
die jullie mij gegeven hebben.
Mijnheer de rector, dames en heren, dank voor uw
aandacht.
Ik heb gezegd.